Paragrafen

4. Financiering

Kasgeldlimiet

Een belangrijk uitgangspunt van de Wet Fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Om een grens te stellen aan kortlopende financiering is in de Wet Fido de kasgeldlimiet opgenomen. De kasgeldlimiet wordt bepaald door het begrotingstotaal bij aanvang van het dienstjaar te vermenigvuldigen met een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van 8,5%. Aan de hand van onderstaande opstelling kan de kasgeldlimiet worden bepaald.

Kasgeldlimiet
(bedragen x € 1.000)

kwartaal 1

kwartaal 2

kwartaal 3

kwartaal 4

Omvang vlottende korte schuld (A)

8.000

7.000

5.000

7.500

Opgenomen gelden < 1 jaar

4.500

4.000

2.000

4.000

Schuld in rekening courant

3.500

3.000

3.000

3.500

Vlottende middelen (B)

74

71

70

72

Totaal netto vlottende schuld (A-B)

7.926

6.929

4.930

7.428

Toegestane kasgeldlimiet

10.150

10.150

10.150

10.150

Ruimte onder de kasgeldlimiet

2.224

3.221

5.220

2.722

Begrotingstotaal 2026 (C)

119.406

119.406

119.406

119.406

Percentageregeling (D)

8,5%

8,5%

8,5%

8,5%

Kasgeldlimiet (C x D)

10.150

10.150

10.150

10.150

De ruimte onder de kasgeldlimiet zal zoveel mogelijk benut worden omdat bij een normale rentestructuur kortlopende geldleningen goedkoper zijn dan bij langlopende geldleningen. Het verloop van de omvang van de vlottende middelen is gebaseerd op de liquiditeitsplanning 2026.

Deze pagina is gebouwd op 10/06/2025 15:18:33 met de export van 10/06/2025 15:10:39